Schrijver en docent creatief schrijven
 
Vandaag komt Sjanne

Vandaag komt Sjanne

‘Goedemorgen meneer Veen, heeft u goed geslapen?’ Een vrouw die Arnold niet kent, trekt met een ruk de gordijnen open. Arnold knijpt zijn ogen tot spleetjes tegen het felle zonlicht dat de slaapkamer binnenstroomt. Het moet al bijna middag zijn, maar van welke dag? Arnold wil het vragen aan de vrouw, maar dan schiet hem iets te binnen.  
‘Ik hoorde daarnet de deurbel.’  
‘Ja, dat klopt, dat was ik’, zegt de vrouw monter en ze verdwijnt naar de badkamer die aan de slaapkamer grenst.
Arnold komt half overeind en kijkt haar na. Hij hoort het geluid van stromend water. Wat is ze in godsnaam aan het doen? O, daar is ze alweer. De vrouw draagt een oranje plastic teiltje dat hem vaag bekend voorkomt.
‘Ik ga u even lekker wassen, meneer Veen’, zegt ze en ze begint de knoopjes van zijn pyjama los te maken. Geschokt slaat Arnold haar hand weg. ‘Pardon mevrouw’, roept hij verontwaardigd. Zijn stem klinkt zwakker dan hij wil.
De vrouw zucht en kijkt snel op het klokje dat ondersteboven is vastgespeld aan haar witte uniform. ‘Meneer Veen, werkt u nou even mee.’
Arnold trekt het dekbed op tot aan zijn kin.
‘Dan zet ik u met pyjama en al in uw stoel.’
‘Prima’, zegt Arnold. Zijn stem piept als dat van een klein jongetje. Met tegenzin laat hij zich door de vreemde vrouw in zijn leunstoel aan het raam helpen. Hij wil dat ze weggaat, nu. ‘Dank u, ik red het verder wel.’
Als de voordeur in het slot valt, weet hij het weer: vandaag komt Sjanne! Hij moet zich wassen en aankleden, maar de vrouw is er niet meer. Arnold trommelt met zijn vingers op de stoelleuning. Eerst naar de badkamer om te wassen? Of eerst naar de slaapkamer om kleren klaar te leggen? Is er nog wel koffiemelk? En taart! Hij moet taart halen! Sjanne is een lekkerbek, dat was ze als kind al. Waar is zijn portemonnee gebleven? Zijn gedachten springen als vlooien over elkaar heen en heel even sluit hij zijn ogen. Hij ziet Sjanne, ze blaast bellen in de tuin. Driftig beweegt ze het stokje van de bellenblaas op en neer in het reservoir met zeepsop. ‘Je moet niet teveel schudden’, zegt Arnold, ‘dan krijg je alleen maar schuim.’ Sjanne tuit haar lippen en blaast. Er verschijnt een bel, eerst nog heel klein, maar dan steeds groter en groter. Al snel is hij even groot als haar hoofd. ‘Zo is het wel genoeg’, waarschuwt Arnold. Sjanne hoort hem niet. Ze blaast en blaast tot de bel bijna het gras raakt. ‘Stop’, roept Arnold, maar het is te laat: de bel spat met een luide knal uit elkaar.
Arnold schrikt wakker van de deurbel. Iemand steekt een sleutel in het slot van de voordeur en duwt hem open. ‘Meneer Veen? Wat is het hier donker!’ Ineens zit Arnold in een zee van licht. Hij knippert met zijn ogen en kijkt in het bezorgde gezicht van een onbekende vrouw in een wit uniform. Ze hurkt bij hem neer en legt een hand op zijn onderarm. ‘Ach meneer Veen toch, heeft u hier de hele dag zo gezeten?’
Arnold trekt zijn arm weg. Wat is dat voor een mens dat hem zomaar aanraakt? ‘Ik had vandaag mijn dochter op bezoek’, zegt hij fier. ‘We hebben koffie en taart gehad.’ De vrouw kijkt naar de lege salontafel en vervolgens naar het smetteloze aanrecht. Ze zegt niets.
‘Sjanne is een schat van een kind, maar ook erg druk’, vervolgt Arnold. Hij wrijft over zijn ogen en gaapt. ‘Ik ben blij dat ik weer even zit.’